Bondsraad van de Noord-Duitse Bond en het Duitse Keizerrijk

Conferentiezaal van de Bondsraad in het Rijksdaggebouw (rond 1894)

De Bondsraad (Duits: Bundesrat, oorspronkelijk Bundesrath, de “h” ging pas verloren met de spellingwijziging van 1901) was een staatsorgaan van de Noord-Duitse Bond (1867–1870) en het Duitse Keizerrijk (1871–1918). Deze raad bestond uit afgevaardigden van de afzonderlijke staten en vertegenwoordigde de deelstaten die samen Duitsland vormden. Voor de inwerkingtreding van federale- of rijkswetten was de goedkeuring van de Bondsraad en Rijksdag vereist. Daarnaast had de Bondsraad medezeggenschap over eventuele andere handelingen van de Rijksdag of de keizer. De Bondsraad was ook verantwoordelijk voor bepaalde constitutionele taken.

Deskundigen op het gebied van het constitutionele recht beschouwen de Bondsraad als het hoogste grondwettelijke orgaan van het keizerrijk, hoewel de politieke invloed in werkelijkheid veel minder groot was. De voorzitter van de Bondsraad was de bondskanselier of rijkskanselier, die de vergaderingen voorzat en de besluiten uitvoerde. Hij had geen stem- of initiatiefrecht. Dat betekende dat hij geen wetten kon voorstellen, hoewel hij als kanselier aan het hoofd van de regering stond.

In de praktijk waren de kanselier en de minister-president van Pruisen bijna altijd dezelfde persoon. Als minister-president van Pruisen kon de kanselier daarom optreden als lid van de Bondsraad en wetsvoorstellen indienen. De afgevaardigden van Pruisen hadden 17 van de 58 (vanaf 1911 waren het er 61) stemmen. Pruisen had de meeste stemmen. Het aantal kwam echter niet overeen met het werkelijke overwicht van Pruisen, dat twee derde van het rijksgebied in handen had. Pruisen (oftewel de kanselier) had de steun van de andere lidstaten in de Bondsraad nodig om de macht van de Bondsraad voor eigen belang te kunnen gebruiken.


From Wikipedia, the free encyclopedia · View on Wikipedia

Developed by Nelliwinne